Verantwoording van de lessenserie:

Het verhaal, het gesprek na het verhaal en de digitale lessenreeks bestaande uit 3 verschillende opdrachten zijn gebaseerd op de theorie uit de boeken: Verhalen vertellen en vragen stellen van Tamar Kopmels (2020) en Levensbeschouwelijk ontwikkelen van De Schepper (2022).

In deze literatuur wordt onder andere uiteengezet door middel van verschillende theorieen op welke manier het kind zich levensbeschouwelijk en moreel ontwikkelen. Daarnaast worden de verschillende domeinen en aspecten van levensbeschouwing uiteengezet tezamen met de didactiek van een lessenreeks levensbeschouwing. Mede op basis van en vanuit deze theorie is deze lessenreeks tot stand gekomen. Deze lessenreeks sluit aan op de morele en levensbeschouwelijke ontwikkeling van de kinderen uit unit 4/5/6. Alle documenten die gebruikt worden tijdens deze lessenserie kunt u vinden onder het tabje bijlagen voor de leerkracht. 

 

Verloop van de lessenserie:

Deze lessenserie bestaat uit een verhaal met daaraan gekoppeld een klassikaal gesprek . Het verhaal dat wordt voorgelezen is: De kleine prins en de vos (Kopmels, 2020, p. 254). Welke in de bijlagen voor de leerkracht is toegevoegd. De leidraad voor het klassikaal gesprek met de groep zijn vragen gebaseerd op typen vragen voor levensbeschouwelijk leren. Deze vragen vormen een leidraad voor het gesprek na het voorgelezen verhaal. De vragen staan op de bijlagenpagina voor de leerkracht. 

De digitale lessenserie wordt deels in groepsverband en deels individueel doorlopen en bestaat uit drie opdrachten. De lessenserie kan gegeven worden in een dagdeel, maar kan ook verdeeld worden over 3 verschillende lessen van ieder zo'n 30 tot 40 minuten.  Op de leerkrachtpagina bijlagen vindt u het verhaal, de levensbeschouwelijke vragen, benodigdheden per les(activiteit), het lesvoorbereidingsformulier waarin de beschrijving per opdracht staat. 

 

 

Kerndoelen:

Kerndoel 37: De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen. Leerlijn startend in leerjaar 3/4: vriendschappen tot leerjaar 5/6 gezelligheid en behoefte aan saamhorigheid.

 

Lesdoelen:

De leerlingen onderzoeken wat vriendschap voor hen betekend.

De leerlingen praten over vriendschap en bespreken met elkaar wat vriendschap voor hen betekend.

De leerlingen onderzoeken en brengen onder woorden of uiten het in symbolen of tekeningen wat belangrijk voor hen is in een vriendschap.

 

Doelgroep:

Deze lessenserie is otworpen voor leerlingen in leerjaar 4, 5 en 6 (unit 4/5 en 6). In de middenbouw gaan kinderen steeds meer waarde hechten aan vriendschappen. Het onderwerp is specifiek gekozen voor deze unit waarin leerlingen van diverse leeftijden samen deze lessenreeks kunnen doorlopen. 

 

Morele, levensbeschouwelijke en identiteitsontwikkeling:

 

Morele ontwikkeling

De leerlingen uit unit 4/5/6 zijn in de leeftijd van 7 tot en met 10 jaar. Volgens Kohlberg (De Schepper, 2022) bevinden de leerlingen zich in het preconventionele niveau waarbij regels eerst nog erg zwart/wit gehanteerd worden maar aan het einde van dit niveau (zo tegen 8 of 9 jaar) de regels zo worden uitgelegd dat het hem of haar goed uitkomt. Op het tweede niveau in de stadiatheorie van Kohlberg, het conventionele niveau vanaf 9 jaar zijn regels het allerbelangrijkste. De regels worden beschouwd als handvat voor de omgang tussen de kinderen met elkaar. Er zijn regels en daar moet iedereen zich aan houden. Vriendschappen worden in de middenbouwleeftijd steeds een beetje duidelijker. Waar er in de onderbouw vaak nog geen echte vriendschappen zijn begint dit steeds meer vorm te krijgen. Hoe denken kinderen over vriendschappen en wat zijn de geldende regels voor vriendschappen in dit stadium? Deze lessenreeks sluit aan op deze fase omdat vriendschappen steeds meer vorm krijgen in deze fase en kinderen steeds meer een idee vormen wat vriendschap nou voor hen betekent en wat de “regels”in en rondom vriendschap voor hen zijn.

 

Levensbeschouwelijke ontwikkeling

Kinderen in de middenbouw bevinden zich in de mytisch-letterlijke fase van de levensbeschouwelijke ontwikkeling gebaseerd op de theorie van James Fowler. In deze fase spelen (fantasie) verhalen een belangrijke rol voor hun levensbeschouwelijke ontwikkeling. De kinderen in deze fase vatten verhalen nog sterk letterlijk op. Via verhalen wordt de wereld van het kind steeds groter. De verhalen geven betekenis aan het bestaan en ordenen ervaringen uit het leven. Door het vertellen van verhalen kan de verbeelding van het kind zijn vrije gang gaan, maar de eigen ervaringen worden ook steeds concreter. Kinderen gaan steeds meer vragen stellen en willen steeds meer weten hoe dingen echt in elkaar zitten. Ook krijgen kinderen in deze fase steeds meer besef dan er meer is dan het “ik”. Ze kunnen zich langzaam steeds beter verplaatsen in een ander (De Schepper, 2022). Het onderwerp vriendschap gaat zeker in op het meer dan “ik”. Dit gecombineerd met een fantasierijk verhaal (De kleine prins en de vos) wordt een link gelegd met het echte leven.

 

 

Identiteitsontwikkeling volgens Erik Erikson (1902-1994)

De kinderen bevinden zich in de 4e fase van de identiteitsontwikkeling van Erikson. De fase van arbeidzaamheid versus minderwaardigheid. In deze fase komens de kinderen intensiever dan voorheen in contract met andere leeftijdsgenoten. Schoolse vaardigheden zoals rekenen en taal worden steeds belangrijker. Het kind gaat zich vergelijken met andere kinderen. In deze periode kan het kind een positive houding ten aanzien van werk en leren ontwikkelen. Ook faalangst of gevoelens van minderwaardigheid, dus het tegenovergestelde kunnen ontwikkelen (De Schepper, 2022). Door de kinderen met elkaar in gesprek te laten gaan en een voor het kind belangrijk onderwerp zoals vriendschap bespreekbaar het maken met elkaar wordt een positieve houding naar elkaar gestimuleerd.

 

Domeinen en aspecten van levensbeschouwing:

Levensbeschouwing bestrijkt ons hele leven en de hele wereld. Levensbeschouwing is niet in één woord samen te vatten, vandaar dat levensbeschouwing onderverdeeld wordt in zes verschillende domeinen. De leerkracht zal elk domein even veel aandacht moeten geven. De Schepper (2022) onderscheidt de volgende zes domeinen:

  • de wereld van “de dingen”;
  • de andere mensen;
  • de Maatschappij;
  • de geschiedenis;
  • ik;
  • het geheel

Deze lessenserie sluit aan bij de domeinen: ik en de andere mensen.

Ik: hoe kijk ik tegen vriendschappen aan en wat vind ik belangrijk in een vriendschap?

De andere mensen: we willen het leven graag delen met anderen. In deze lessenserie wordt aan dit domein volop aandacht besteed door het leven te delen met anderen in de vorm van vriendschap.

 

Aspecten van levensbeschouwing

De verschillende aspecten van levensbeschouwing zijn (De Schepper, 2022):

  • De ervaring, dus hoe ervaar of voel jij of ik het leven of op welke manier sta je in het leven?
  • De opvattingen die een mens heeft.
  • Beelden in de meest uiteenlopende betekenis.
  • Rituelen. Rituelen heeft ieder mens, iedere gemeenschap of het nu een geloofsgemeenschap of een culturele gemeenschap. Er zijn landelijke rituelen, rituelen op gezinsniveau of zelfs individuele rituelen.
  • Sociale verbanden.
  • Moraal. De dingen, zaken, regels et cetera die je belangrijk en waardevol in het leven vindt, bepalen vaar het moraal of je normen en waarden.
  • Voelen.

 

In deze lessenserie wordt aandacht besteed aan: sociale verbanden, ervaring en moraal.

De kinderen denken na over sociale verbanden en specifieker over vriendschap. De ervaringen die het kind al op heeft gedaan met vrienden of vriendschappen schept bij hen een gevoel of een idee bij vriendschap en geeft mede vorm aan wat het kind belangrijk vindt in een vriendschap. Moraal zijn de gedragsnormen die het kind heeft. Deze zijn in deze fase nog volop in ontwikkeling. Door na te denken over vriendschap wordt deze ontwikkeling gestimuleerd. Wat vindt het kind belangrijk in de omgang met een vriend?

 

Levensbeschouwelijke basisvaardigheden:

De leerlingen uit unit 4/5/6 bevinden zich zoals hierboven al beschreven in de Mytsiche letterlijke fase.  Levensbeschouwelijke vaardigheden waar in deze lessenreeks aandacht aan besteed wordt zijn: waarnemen, communiceren en verbondenheid (De Schepper, 2022). 

Waarnemen

De leerlingen gaan naar elkaar luisteren en met elkaar in gesprek over het vriendschap waarbij er gevoel is of kan ontstaan voor de andere mensen en hoe deze andere mensen denken en zich voelen. 

Communiceren

De leerlingen gaan in gesprek met elkaar en maken hun verschillen in bijvoorbeeld de mening over vriendschap kenbaar. Hierbij luisteren ze naar elkaar en hebben ze respect voor eenieder zijn mening. 

Verbondenheid

De leerlingen denken na en praten met elkaar over de verbondenheid die vriendschap met zich meebrengt en wat een vriendschap nu eigenlijk voor hen betekend.

 

 

 

Het voorgelezen verhaal:

De kleine prins en de vos (zie bijlage op de bijlagenpagina)

 

Het voorgelezen gedicht:

Vriend van Toon Hermans (zie bijlage op de bijlagenpagina)